Geschiedenis van Curacao
De meeste toeristen die op Curacao vakantie vieren weten maar weinig van de geschiedenis van het eiland. En dat is jammer! De geschiedenis van Curacao is een fascinerend verhaal.
De sporen van de boeiende geschiedenis van het eiland vind je overal op Curacao terug, bijvoorbeeld in de vorm van landhuizen. Maar ook in de vorm van ruïnes van gebouwen die ooit door slaven zijn gemaakt, in de vorm van forten en in de vorm van oude handelspanden.
De geschiedenis van Curacao heeft een speciaal plekje in mijn hart. Ik bezocht het eiland namelijk het eerst vanwege mijn werk als historicus. Tijdens dat bezoek raakte ik ervan overtuigd dat het eiland vandaag de dag de moeite van een bezoek door veel meer mensen waard is!
Vóór de komst van de Nederlanders
De eerste bewoners van Curacao waren waarschijnlijk Caiquetio-indianen, afkomstig van het vasteland van Zuid-Amerika. Eén ding is in ieder geval zeker over deze mensen: het waren uitstekende zeelieden! Met hun kano’s hadden ze veel contact met de indianen op het vasteland.
Helaas hebben de Caiquetio’s geen geschreven teksten nagelaten waaruit we hun geschiedenis kunnen lezen. Daarvoor zijn we nu aangewezen op archeologisch onderzoek. Maar de indianen hebben wel iets nagelaten dat vandaag de dag nog steeds te zien is op Curacao: rotstekeningen. Onder meer bij de Grotten van Hato kun je deze tekeningen nog bewonderen, hoewel ze flink vervaagd zijn.De Europeanen kregen Curacao in 1499 in het vizier, slechts enkele jaren nadat Columbus Amerika had ontdekt. Waarschijnlijk woonden er toen zo’n 4.000 indianen op het eiland. Amerigo Vespucci, die tijdens een expeditie Curacao tegenkwam, claimde het eiland voor Spanje. De Spanjaarden waren niet echt geïnteresseerd in het eiland. Ze kwamen vooral naar Amerika op zoek naar goud, wat er niet te vinden was.
In het begin van de zestiende eeuw namen de Spanjaarden een drastische stap. Ze besloten de hele inheemse bevolking van Curacao te ‘arresteren’. De indianen werden allemaal aan het werk gezet in goudmijnen en op plantages in Hispaniola (tegenwoordig de Dominicaanse Republiek en Haïti). De meesten zagen hun Curacao nooit meer terug.
De Spaanse interesse in Curacao bleef maar klein. Ze transformeerden het eiland in één grote ranch, waar schapen, geiten, runderen en paarden grotendeels vrij rondliepen. Het vlees van deze dieren werd naar Europa verscheept of verkocht aan schepen die Curacao aandeden.
De Spaanse desinteresse in Curacao had een belangrijk gevolg: ze investeerden maar weinig in defensieve forten en andere verdedigingswerken. Het eiland lag open voor een aanval. Dat realiseerden de bewindhebbers van de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) zich ook. Nederland was sinds 1568 in oorlog met Spanje en het Spaanse eiland Curacao leek een gemakkelijke prooi.
Nederlandse verovering van Curacao
In 1634 besloten de bewindhebbers van de WIC in Amsterdam om het eiland Curacao te veroveren. Het eiland lag vlakbij het Spaanse vasteland van Zuid-Amerika en door het Caribisch gebied voeren regelmatig rijkbeladen Spaanse zilvervloten. Een militaire basis op Curacao kon een prima uitvalsbasis zijn voor Nederlandse aanvallen op de Spanjaarden.
De Nederlandse expeditie werd geleid door Johannes van Walbeeck, die zo’n 400 manschappen tot zijn beschikking had. De slechte Spaanse verdediging bood maar weinig weerstand en zo werd Curacao in 1634 veroverd door de Nederlanders.
Het eiland was nu Nederlands, maar het Spaanse vasteland van Zuid-Amerika was vlakbij. In tegenstelling tot de Spanjaarden, zorgden de Nederlanders wel voor sterke forten en verdedigingswerken. De bekendste hiervan is Fort Amsterdam, dat nog steeds te bezichtigen is in Willemstad. De bouw hiervan begon in 1635. De forten bleken noodzakelijk: Spanje probeerde in de eerste jaren van het Nederlandse bewind een paar keer Curacao terug te veroveren.
Heel veel nut als militaire basis heeft het eiland in de zeventiende eeuw niet meer gehad, hoewel er wel wat expedities zijn vertrokken vanaf Curacao. Maar in 1648 werd de vrede met Spanje gesloten. Administratief viel Curacao tot 1645 onder de kolonie Nederlands-Brazilië. Maar omdat in Brazilië een opstand tegen de Nederlanders begon, kwam de kolonie onder het gezag van de gouverneur van Nieuw-Nederland (het huidige New York). Toen ook die kolonie ten onder ging werd Curacao een aparte kolonie.
De slavenhandel op Curacao
Curacao kent een droog klimaat. Het eiland was nauwelijks geschikt voor grote plantages waar suiker of tabak werd verbouwd, zoals op andere Caribische eilanden. Wel groeiden er wat brasilbomen, waar in Nederland verfstoffen van gemaakt werden. Ook waren de zoutmeren interessant. Maar verder leek het eiland commercieel maar weinig waarde te hebben.
Curacao had wel één heel sterk punt: de ligging. Het eiland lag vlakbij het Spaanse vasteland van Zuid-Amerika. De Spaanse kolonisten daar verbouwden vooral cacao en ze hadden heel veel etenswaren en Europese goederen nodig. Daarnaast hadden ze Afrikaanse slaven nodig voor hun plantages. Spanje was niet in staat om de eigen kolonies van voldoende goederen en slaven te voorzien. Maar daar konden commercieel denkende Nederlanders bij helpen, met Curacao als basis.
Zo ontwikkelde Curacao zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw tot doorvoerhaven. Nederlanders hadden in Nederlands-Brazilië al ervaring opgedaan met de slavenhandel. Na 1660 voeren de meeste Nederlandse slavenschepen vanuit Afrika naar Curacao, waar de slaven van boord werden gehaald en doorverkocht. De meeste slaven werden aan Spanjaarden verkocht en vertrokken naar Spaans Zuid-Amerika. Rond 1700 was deze handel op z’n hoogtepunt.
Curacao in de achttiende eeuw
Na 1720 ging het snel bergafwaarts met de Curacaose slavenhandel. De Spaanse koloniën werden voortaan vooral door Engelsen voorzien van slaven. Nederlandse slavenschepen gingen meer en meer naar een Nederlandse kolonie waar wel grote plantages waren: Suriname.
Curacao bleef in de achttiende eeuw toch een belangrijke doorvoer- en smokkelhaven. Franse kolonisten, bijvoorbeeld van Saint-Domingue, en Spaanse kolonisten bleven naar Willemstad komen om er illegaal handel te drijven. Illegaal was het, want Fransen en Spanjaarden mochten eigenlijk alleen met landgenoten handeldrijven. Maar de Nederlanders trokken zich daar uiteraard weinig van aan.
In de achttiende eeuw ontstond een interessante samenleving op Curacao. Er waren veel slaven op de plantages, hoewel lang niet zoveel als in Suriname. Deze slaven produceerden vooral sorghum, een soort maïs die als voedsel diende. Er werden nauwelijks suiker of andere exportproducten verbouwd.
Op Curacao was er wel een ander fenomeen: heel veel slaven werden ingezet als zeelieden. Zij voeren voor hun meesters het hele Caribisch gebied door om handel te drijven. Dat lijkt risicovol, omdat de slaven dan redelijk gemakkelijk konden ontsnappen. Maar dat gebeurde in de praktijk niet zo vaak. Waarschijnlijk hadden ze vrienden en familie die achterbleven op Curacao en waarvoor ze terug moesten komen.
In de achttiende eeuw groeide ook een andere bevolkingsgroep: die van de vrije zwarten. Dit waren ex-slaven of hun (klein-)kinderen. Zij hadden in theorie heel veel vrijheid en net zoveel rechten als blanken, maar in de praktijk was er veel discriminatie.
Een andere grote bevolkingsgroep op Curacao vormden de Joden, die zich al sinds het begin van de Nederlandse kolonisatie hadden gevestigd op het eiland. Het waren vooral Sefardische Joden, die oorspronkelijk afkomstig waren uit Portugal en Spanje. Mede door hun taalkennis dreven veel van hen succesvol handel met de Spaanstalige gebieden in Amerika. Vandaag de dag kun je in Willemstad nog steeds een oude Joodse begraafplaats vinden.
De opstand van Tula
Een belangrijke gebeurtenis in de Curacaose geschiedenis is de slavenopstand die geleid werd door de slaaf Tula in 1795. Hij werkte op de plantage Kenepa. Het landhuis van deze plantage kun je nog steeds bezoeken en deze is zelfs prachtig gerestaureerd en ingericht als museum.
Tula verzamelde een grote groep slaven om zich heen en eiste vrijheid voor de zwarte slaven. De Nederlandse gezagvoerders waren doodsbenauwd: de slaven waren op Curacao ruimschoots in de meerderheid. Ze vonden dat de opstand koste wat het kost de kop moest worden ingedrukt.
Aanvankelijk boekten de opstandelingen wat successen, maar uiteindelijk moesten ze het onderspit delven tegen een goed bewapend leger. De leiders van de opstand werden op een vreselijke manier geëxecuteerd in Willemstad.
Vandaag de dag zien veel Curacaoenaars Tula als een volksheld. Hij heeft een eigen standbeeld, dat helaas op een nogal afgelegen locatie in Willemstad staat.
De moderne geschiedenis van Curacao
Rond 1800 was het eiland kort in handen van de Engelsen. Daarna brak er in de negentiende eeuw een slaperige periode aan, waarin er maar weinig gebeurde.
Eén van de weinig oplevingen was de vondst van fosfaat op Klein Curacao in 1871. Dat spul ontstond door de opeenhoping van honderden jaren aan vogelpoep in de bodem en was in Amerika en Europa gewild als mest voor de landbouw. Kort na de vondst op Klein Curacao werd ook op Curacao zelf fosfaat gewonnen.
Verder was er een grote emigratie en op Curacao waren maar weinig kansen. Dat veranderde in 1914.
In dat jaar werden in Venezuela grote oliebronnen ontdekt. Oliemaatschappij Shell besloot om een raffinaderij in de regio te bouwen. De locatie van Curacao bleek hierin weer doorslaggevend. Zo werd de olieraffinaderij de belangrijkste industrie op het eiland, die veel immigranten trok.
Shell bouwde voor het hogere management – vaak blanken – de villawijken Julianadorp en Emmastad in Willemstad, die je nog steeds kunt zien. De arbeidsomstandigheden voor de werkers waren een stuk slechter. Dat leidde in 1969 tot een grote opstand, waarbij delen van Willemstad in vlammen opgingen.
In 2010 begon Curacao aan een nieuw hoofdstuk in z’n geschiedenis: vanaf 10-10-2010 is het eiland namelijk een zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden (net zoals Nederland). De olieraffinaderij is er nog steeds, hoewel die nu niet meer van Shell is. Maar het toerisme begint steeds meer de belangrijkste inkomstenbron voor Curacao te worden.
Terecht: het eiland biedt zon, zee, strand en dus ook een rijke geschiedenis.